Beginsituatie

De docent kan niet zomaar een les verzinnen. De activiteiten die de leerlingen met de les gaan ondernemen, moeten leiden tot opbouw van kennis, vaardigheden of houding (nu of op langere termijn). Daarom moeten de lesdoelen altijd zijn afgestemd op de beginsituatie van de leerlingen. Is dit niet het geval, is er een kans dat de leerlingen de opdracht niet begrijpen, wordt de docent niet begrepen en is er een grote kans dat een aantal leerlingen de les niet meer volgen. Dus voorkennis is erg belangrijk om de stof zo goed mogelijk over te brengen (Geerts & van Kralingen , 2016).

 

Leerprocessen

Om op de juiste manier vorm te kunnen geven aan taalgericht vakonderwijs is inzicht in leerprocessen van belang. De volgende inzichten spelen een rol bij taalgericht vakonderwijs:

  • Interactie voegt iets wezenlijks toe aan het proces.
    • Zowel leraar als leerling brengen op deze manier al pratend kennis in waarover ze reeds beschikken.
  • Wanneer de leerstof aansluit bij de aanwezige kennis, wordt deze beter opgenomen door de leerlingen.
    • Met voorkennis wordt bedoeld, de informatie die de leerling al beschikt en waar de docent gebruik van kan maken bij het overbrengen van nieuwe leerstof. Op deze manier zorgt de docent ervoor dat de nieuwe stof een betekenis krijgt en dat deze dus makkelijker kan worden opgenomen door de leerlingen.
  • Taal ondersteunt het leren en denken.
    • Vakinhoud, taal en denken vormen samen een eenheid. Denkhandelingen zoals classificeren, ordenen, omschrijven, reproduceren, identificeren etc. worden in taal uitgevoerd.
  • Wanneer er hoge verwachtingen zijn van de leerlingen zal er sprake zijn van een hoger rendement.
    • Leerlingen zullen zich meestal gedragen naar de eisen die door de leraar aan hen wordt gesteld. Hiermee wordt bedoeld dat hoge eisen motiverend en lage eisen demotiverend werken.
  • Leerlingen hebben vaak strategieën nodig bij het leren.
    • Bij het aanleren van nieuwe vaardigheden is het handig om strategieën aan te reiken. Een aantal voorbeelden hiervan kunnen zijn: ezelsbruggetjes, stappenplannen, het gebruiken van een markeerstift etc.
  • Leerlingen hebben verschillende leerstijlen.
    • Elke leerling is uniek en heeft daarom ook een eigen leerstijl. De ene leerling wil eerst wat doen en daarna pas denken, de andere leerling is er visueel ingesteld en pikken nieuwe leerstof erg gemakkelijk uit tekeningen, grafieken, schema’s ets. En er zijn bijvoorbeeld ook leerlingen die kinetisch zijn ingesteld, deze leerlingen hebben een voorkeur om dingen met hun handen te doen om de leerstof te verwerken.

Onderwijsactiviteiten en leerprocessen worden niet alleen afgestemd op leerdoelen, maar ook op de leerlingen. Als de onderwijsactiviteit is bedoeld om leerlingen te laten samenwerken bij een les, moet de docent daarvoor gelegenheid geven, maar tegelijkertijd de leerlingen die dat nog niet kunnen stevig begeleiden door ze bijvoorbeeld eerst in duo's te laten werken.

Als de begeleiding van de docent goed is, is het niet erg dat de opdrachten een tikkeltje moeilijk zijn. Daarvoor is het belangrijk om na te denken over de manier waarop de leerstof wordt aangeboden en dat de stof goed aansluit bij de gestelde doelen (Geerts & van Kralingen , 2016).

 

Onderwijsstructuur

Hoe secties, docententeams of clusters zijn gevormd, zegt iets over de onderwijsvisie van een school. Alle secties bestaan uit vakdocenten voor een specifiek vak. Hierbij staat niet de leerling, maar de leerstof centraal.

Doordat elke docent verschilt in structuur en geordendheid kan het zijn dat de een meer tijd heeft voor de vakvergaderingen dan de ander. Dit leidt dus ook tot onderlinge verschillen tussen de docenten en steeds geïsoleerder vakonderwijs.

We nemen als voorbeeld Wellantcollege. Wellantcollege is een school cognitieve prestatie belangrijk vindt, maar besteed ook aandacht aan de persoonlijke vorming van leerlingen. Daarnaast overleggen docenten in hun rol als mentor geregeld over hun leerlingen met het zorgteam of de vertrouwensdocent.

 

Kwalificatiestructuur

Om een startkwalificatie te behalen moeten vmbo leerlingen een vervolgopleiding volgen. In het mbo  moet voldaan worden aan drie kwalificatie-eisen: de eisen van het beroep (beroepskwalificatie), de eisen van deelname aan de maatschappij (burgerschap) en de eisen voor doorstroom (loopbaan). Deze eisen worden omschreven in kwalificatiedossiers van het ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap, die zijn opgesteld met nauwe samenwerking met de scholen en het bedrijfsleven.